1. Algemene regel
Voor het substantief (zelfstandig naamwoord) moet ergens de uitgang van de naamval duidelijk gemaakt worden. Dat kan op verschillende plaatsen:
(1) aan het bepalende woord, lidwoord
bv. junge Mann, dieses große Haus, einer klugen Frau
(2) aan het adjectief
bv. ein kalter Wind, starker Verkehr, junge Studenten
De uitgang van der/die/das krijg je dus ofwel aan het bepalende woord, ofwel aan het adjectief. Nooit aan allebei!
Zwakke verbuiging
Indien aan het bepalend woord een uitgang van der/die/das zichtbaar is, dan heb ik een zwakke verbuiging van het adjectief. De uitgang van het adjectief hoeft dan de naamval niet meer duidelijk te maken.
bv. der gute Lehrer
ml. | vr. | onz. | mv. | |
Nominativ | e |
e |
e |
en |
Akkusativ | en |
e |
e |
en |
Dativ | en |
en |
en |
en |
Genitiv | en |
en |
en |
en |
Klik hier voor oefeningen op de zwakke verbuiging.
Sterke verbuiging
Indien aan het bepalend woord geen uitgang van der/die/das zichtbaar is of als er geen bepalend woord voorafgaat, dan heb ik een sterke verbuiging. Het adjectief moet dan de naamval duidelijk maken.
bv. ein guter Lehrer, __ kalter Kaffee
ml. |
vr. |
onz. |
mv. |
|
Nominativ | er |
e |
es |
e |
Akkusativ | en |
e |
es |
e |
Dativ | em |
er |
em |
en |
Genitiv | en |
er |
en |
er |
Je merkt dat de uitgangen (behalve de Genitiv ml. en onz.) de verdofte versie van der/die/das zijn.
Klik hier voor oefeningen op de sterke verbuiging.
Wanneer zijn nu precies de uitgangen van der/die/das zichtbaar? Bij DER en de andere bepalende woorden van de 'der'-groep is de uitgang altijd duidelijk. DER kan niet zonder uitgang gebruikt worden, want de 'er' van DER is al een uitgang. Dat is niet zo bij EIN en de andere bepalende woorden die zoals EIN verbogen worden.
ml. |
vr. |
onz. |
mv. |
|
Nominativ | ein- |
ein-e |
ein- |
kein-e |
Akkusativ | ein-en |
ein-e |
ein- |
kein-e |
Dativ | ein-em |
ein-er |
ein-em |
kein-en |
Genitiv | ein-es |
ein-er |
ein-es |
kein-er |
De drie 'ein-'vormen hebben dus geen uitgang en worden gevolgd door een sterke verbuiging.
Klik hier voor een gemengde oefening (sterke en zwakke verbuiging door elkaar).
2. Opmerkingen
(1) Parallelle verbuiging
Komen er verschillende adjectieven onmiddellijk na elkaar, dan krijgen ze allemaal dezelfde uitgang.
bv. Er liest viele moderne Romane. Sie hat ein modernes und geräumiges Studierzimmer.
(2) Deelwoorden en rangtelwoorden
Ook deelwoorden (onvoltooide of voltooide) kunnen als adjectief gebruikt en verbogen worden.
bv. die gestiegenen Verkaufszahlen. Sie wohnen im ersten Stock.
(3) Hoch, dunkel, teuer
De adjectieven hoch, dunkel en teuer (en andere, gelijkaardige adjectieven) veranderen van uitzicht als ze verbogen worden.
hoch, hoher
dunkel, dunkler
teuer, teurer
(4) Adjectieven op '-a'
Adjectieven die eindigen op '-a' worden niet verbogen.
bv. Ich tragen einen lila Pulli.
(5) Plaatsnamen op '-er'
Plaatsnamen op '-er' worden niet verbogen.
bv. der Fall der Berliner Mauer
Klik hier voor een gemengde oefening (sterk en zwak) mét opmerkingen.