Aaneenschrijven of niet? (Koen Van Cauwenberge)

Gatenvuloefening

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om uw antwoorden te controleren.
Schrijf de volgende woorden al dan niet aaneen.

1. De journalist wist niet wat (er / achter / schuilde).
2. Hij moet (er / aan / denken) om de achterdeur te sluiten.
3. (Er / op / slaan) helpt niet, als je computer kapot is.
4. Ik weet niet of de tuin (er / op / uit / kijkt).
5. De nieuwe directeur is (er / onder / door / gegaan). Hij kon zijn job niet aan.
6. Morgen beginnen de proefwerken. Bart zag er al (tegen / op).
7. Twee spijbelaars knepen (er / tussen / uit) toen de schoolpoort niet op slot bleek te zijn.
8. Die leerling werd (er / uit / gezet) omdat drugs had gedeald op school.
9. De leraar Nederlands wordt volgend jaar zestig. Hij vindt dat het tijd wordt dat hij (er / uit / stapt).
10. Of het feest doorgaat of niet hangt (er / van) af of morgen al dan niet de zon zal schijnen.
11. De verzekeringsmakelaar wou al het geld van zijn klanten meenemen en (er / van / door / gaan).
12. De VLD was (er / voor) om de belastingen te verlagen.
13. Ieder weekend trekken ze (er / op / uit) met de fiets.
14. Morgen is er een grote schuimparty in de Zenith, maar het is nog niet zeker of ze (er / naar / toe / gaat).
15. De les is voorbij. We moeten het (hier / bij / laten).