Werkwoordsvormen 6: Sterke en zwakke werkwoorden (Koen Van Cauwenberge)

Gatenvuloefening

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om uw antwoorden te controleren.
Geef van de werkwoorden tussen haakjes de OVT (b.v. werkte) of het Voltooid Deelwoord naargelang van de zin.

1. De minister werd (aanzien) voor een oplichter na het schandaal.
2. Het meisje was in een rioolput gevallen en (krijsen) de hele buurt bij elkaar, toen ze uit de rioolput werd (hijsen).
3. De zware crimineel (zweren) dat hij nooit meer zou stelen, maar de rechter (ruiken) onraad en (bevelen) zijn internering in een gesloten inrichting.
4. Vandaag (afprijzen) de kruidenier voor de Dag van de Klant alle bananen af.
5. De wonde was zo (verzweren) en zijn been (zwellen) zo erg op dat de soldaat niet meer kon stappen.
6. De wind (waaien) hard en (jagen) iedereen naar binnen.
7. De sprei (pluizen) erg en ik (stofzuigen) al iedere dag.
8. Het heeft vannacht zo erg (vriezen) dat ik (vallen) ben en mijn achillespees heb (verrekken).
9. De bendeleden (delen) niks en (stelen) alles wat maar te verkopen was.
10. In de Bijbel staat dat God de mens naar zijn evenbeeld (scheppen) heeft.
11. De detective (uitpluizen) waar ze de vorige nacht (slapen) had.
12. Het rotte kadaver (bederven) zijn eetlust voor de rest van de dag.
13. Hij (klagen) dat de ferryboot zo traag (varen) en dat hij nooit op tijd in London ging aankomen.
14. De elastiek was zo (uitrekken) dat zijn broek soms af viel.
15. Mijn buurman heeft gisteren zijn trap eerst (verven) en dan (vernissen).