Opdrachten 5 Economie-Wiskunde en 5 Humane Wetenschappen B

Opdrachten Nederlands 5des

Sessie 12: Huislectuuropdracht Van de Vos Reynaerde

1 Recensie

Het dierenverhaal Van de Vos Reynaerde maakt deel uit van onze literaire canon en van ons cultureel erfgoed. Generatie na generatie heeft in Vlaanderen dit verhaal op school als een hoogtepunt van de Middelnederlandse literatuur moeten lezen.  
Jij hebt dit verhaal nu zelf gelezen. Vind jij dat die positie van Van de Vos Reynaerde nog terecht is? Kun je andere jongeren nog aanbevelen om dit meer dan 750 jaar oude dierenverhaal te lezen? Of is dit verhaal enkel nog interessant studiemateriaal voor geschiedkundigen? Van de Vos Reynaerde is bovendien een dierenverhaal. Zijn dierenverhalen in onze tijd sowieso gedateerd? Giet jouw mening in een recensie.

 

2 Vorm

Je schrijft een recensie over Van de Vos Reynaerde voor de boekenbijlage bij een nationale krant voor jongeren. Je lezers kennen het verhaal over Reynaert niet. Hou hier rekening mee. Je zult dus zeer beknopt moeten uitleggen aan je lezers waarover Van de Vos Reynaerde gaat.

Je tekst moet een titel, een inleiding, een middenstuk met alinea’s en een slot hebben. Zorg ervoor dat het verband tussen je alinea’s duidelijk is. Zorg voor een aandachtstrekker in je inleiding.

De lengte van je recensie is minimum één bladzijde (11pt lettergrootte, Times en 1,5 interlinie) en maximaal anderhalve bladzijde.

Maak een schrijfplan voordat je begint te schrijven. Dat wil zeggen dat je op voorhand beslist op welke vraag iedere alinea een antwoord zal moeten geven. Dat wil niet zeggen dat je die vraag ook in je tekst moet opnemen. Je kunt die vraag omzetten in een kernzin. Je mag ook altijd met tussentitels werken.

Download je WORD-document op http://www.projectx2002.org/reynaert.doc.

 

Sessie 11: Bepaal je taalniveau

Wat is je taalnivveau? Maak de volgende zelftests en kom het te weten. Noteer je score telkens zelf op het formulier dat je zult krijgen en evalueer jezelf voor ieder onderdeel.

De scores van de testen tellen NIET mee. Ze moeten je enkel helpen om je parate kennis van het Nederlands te evalueren. Aangezien het om je parate kennis gaat, mag je niks opzoeken.

Geef op het einde van de les je zelfevaluatieformulier af.

 

Sessie 10: Gemeenteraadsverkiezingen

Doe de Sociale Stemtest voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2012. Bekijk je resultaat kritisch! Hier is de link: http://www.socialestemtest.be/
Doe de stemtest van VTM / "Het Nieuwsblad": "De Stem van Vlaanderen". Hier is de link: http://destemvanvlaanderen.vtm.be/svv2012/rest/vote/welcome

Beantwoord in een korte tekst van minimaal 20 - 25 regels (vermeld eerst je naam, je klas, en de datum) de volgende vragen:
a. Kwam het stemadvies steeds overeen met de politieke partij die jij verwacht had?
b. Waren er verschillen tussen het stemadvies van de twee stemtesten? Wat besluit je daaruit? Hoe zou dat komen?
c. Welke stemtest vond je het beste systeem? Leg uit waarom.
d. Wat vind je van het systeem van stemtesten in het algemeen? Leg uit waarom.

Sla deze tekst op en stuur die op het einde van de les door naar mij.

 

Sessie 1: Onomastiek (07.09.2012)

Vandaag beginnen we met Onomastiek of Naamkunde. Antroponymie is de studie van de eigennamen. Voor de opdrachten werk je per twee en de oplossingen schrijf je op de kopie Taak 1: Antroponymie Internetopdrachten. Van de interactieve oefeningen laat je de oplossingen telkens aan mij zien. Veel succes met de opdrachten!

  1. Waarom hebben jullie ouders net die voornaam voor jullie gekozen?
  2. OPZOEKVRAAG Zoek de betekenis van je voornaam op en geef een bron op het net.
  3. DENKVRAAG De Latijnse spreuk ‘nomen omen est’ betekent dat de naam een voorteken is en iets onthult over de drager van de voornaam.  Wat kun je allemaal te weten komen over een persoon van wie je enkel de voornaam kent?
  4. Motieven om een voornaam te kiezen: Surf naar http://www.meertens.knaw.nl/voornamen/motieven.html en los de volgende vragen op:
    1. Hoe verschilt de top 5 van motieven voor jongensnamen van die van de meisjesnamen?
    2. Hoe kun je die verschillen verklaren?
    3. Wat vinden jullie zelf het belangrijkste motief?  Leg uit.
  5. Surf naar http://www.statbel.fgov.be/
    1. Ga na hoeveel baby's in België in 2007 ook jullie voornaam droegen?  Beperk jullie hiervoor niet tot de top 100.
    2. Bekijk op welke plaats de naam van jullie vader en moeder staan. Wat kunnen jullie daaruit besluiten?
    3. Bekijk de namen van allochtone afkomst voor Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wat kunnen jullie hieruit afleiden en geef hiervoor voorbeelden.
  6. Surf naar http://www.leuven.be.  Zoek op de site van de stad Leuven naar de regels voor naamgeving. Verzin drie voornamen die niet toegelaten zijn.
  7. Naar wie moet je een verzoek sturen om je voornaam te kunnen veranderen?  Zoek het antwoord via een zoekmachine op het Internet.
  8. Populariteit van voornamen: Gebruik http://www.kindengezin.be/zoekvoornaam/ van Kind en Gezin om de populariteit van jullie voornaam te bestuderen. Hoe populair was jullie naam nog verleden jaar?
  9. a. Vaak zijn moderne voornamen afkortingen van oudere voornamen.  Combineer in de volgende interactieve oefening iedere verkorte naam met de oorspronkelijke, langere voornaam. 
    b. Combineer in de volgende oefening iedere voornaam uit deze top 10 met de juiste betekenis.

    Populairste meisjesnamen in 2001

    Populairste jongensnamen in 2001

    1. Amber 1. Robbe
    2. Laura 2. Thomas
    3. Julie 3. Jonas
    4. Emma 4. Robin
    5. Femke 5. Ruben
    6. Marie 6. Wout
    7. Britt 7. Jens
    8. Lotte 8. Jarne
    9. Lisa 9. Seppe 
    10. Charlotte 10. Jelle
    Bron: De Morgen, donderdag 19 december 2002 (Kim Herbots, Waarom Jef het beter heeft dan Shelly)

Bron 1 / Bron 2

Sessie 9: De romantiek als stroming

Romantiek

Hier is een lijst van kenmerken van de periode van de romantiek uit de negentiende eeuw.

De romantiek ontstond als kunststroming eind 18de eeuw in Duitsland. Het verspreidde zich vandaar naar Engeland en later naar de rest van Europa. Veel ideeën die we nu als vanzelfsprekend ervaren of als clichés zien, zijn toen pas ontstaan, zoals bijvoorbeeld het idee dat een kunstwerk origineel moet zijn. Daarvoor was het nabootsen van de Klassieken op zich al verdienstelijk.

Romantici delen de volgende ideeën:

  1. Kunst wordt een middel om je eigen ervaringen uit te drukken.
  2. De traditie mag dat niet in de weg staan.  Schrijvers moeten daarom niet meer slaafs de grote klassieke voorbeelden volgen, maar moeten boven alles origineel zijn.  Romantische dichters bijvoorbeeld gebruikten niet meer de bestaande dichtvormen zoals het sonnet, maar zochten naar nieuwe dichtvormen.
  3. Als kunstenaar moet hij ook rebelleren tegen alle gevestigde waarden en conventies om ongebreideld zichzelf te kunnen zijn.
  4. Een romanticus leeft in onmin met de moderne wereld en met zichzelf.  Hij voelt zich niet thuis in het leven.  Het gevoel dat hij lijdt in deze wereld, heet Weltschmerz.  Alles wat anders is, zoals andere culturen, het verleden, enz. lijkt hem altijd beter te zijn.
  5. Daarom vlucht hij weg uit de grauwe realiteit.  Het willen wegvluchten uit de werkelijkheid heet escapisme.  Er zijn nu verschillende mogelijkheden om dat te doen:
    1. in dromen;
    2. in een droomwereld via drugs;
    3. in een geïdealiseerd nationaal verleden, wat leidde tot een opbloei van de historische roman en een stijgende belangstelling voor folklore of volkscultuur waardoor de gebroeders Grimm bijvoorbeeld volkssprookjes gingen opschrijven;
    4. in andere, vooral exotische en primitieve culturen die hij idealiseert;
    5. in de natuur van wie hij de schoonheid bezingt en die hij verheerlijkt;
    6. in (vreemde) godsdienst(en) en alles wat mystiek is;
    7. in de dood (een obsessie met sterven en zelfmoord plegen).
  6. Fantasie vindt een romanticus veel belangrijker dan gezond verstand.  Kunst mag dus zeker niet realistisch zijn.  De werkelijkheid is te lelijk om na te bootsen.
  7. Hij heeft aandacht voor zijn gevoelens, die steeds extreem zijn.
  8. De kunstenaar is niet langer een vakman, maar ziet zichzelf als een genie.
  9. In de Engelse romantiek schreven  kunstenaars graag over alle extreme vormen van de menselijke natuur en alles wat bovennatuurlijk is, wat leidde tot het ontstaan van het horrorverhaal.

Zoek voor een ieder kenmerk een hedendaags voorbeeld. Dat kan een hedendaagse film zijn, een boek, een zanger, een hobby, een interesse, een muziektekst, een politieke beweging, een subcultuur, enzovoort zijn. Leg telkens het verband uit tussen jouw voorbeeld en een kenmerk van de romantiek. Verzend die bespreking in een mail naar mail. Vermeld in je mail met wie je samengewerkt hebt en stuur de mail ook naar jezelf.

 

 

Sessie 8: Schrijven paper voor huislectuur 3 (28.03.2011)

Zorg ervoor dat je vandaag 700 woorden klaar hebt. Mail het resultaat naar mij (koen . vancauwenberge @ hemaco . be) en naar jezelf door. Hou er rekening mee dat naar je bronnen ook in de tekst zelf moet verwijzen! Zie de onderstaande kader om te weten hoe je dat moet doen.

Je moet een paper schrijven van minimum 1000 woorden waarin je jouw eigen visie geeft op een probleemstelling die je toepast op het boek dat je gelezen hebt. Als je een filosofische probleemstelling kiest uit de B-reeks dan moet je die probleemstelling ook op je eigen leven betrekken. Kies je voor een verhaaltechnische probleemstelling uit de C-reeks, dan moet je in je paper naar minstens drie andere boeken en / of films verwijzen, die je gelezen hebt of gezien hebt. Ik verwacht diepgang en kwaliteit. Maak een schrijfplan voor je begint.

Je paper moet de volgende opbouw krijgen:

- Een titelpagina conform de Taalnota.

- Eerste alinea: Vermeld in je eerste zin auteur, titel en aantal bladzijden.  Kondig de probleemstelling of het onderwerp aan en geef de opbouw van je paper.

- Tweede alinea: Vat heel kort het verhaal samen (maximum 10 - 15 regels). Wie meer schrijft, verliest punten.

- Derde alinea (gevolgd door eventueel extra alinea's): Werk de probleemstelling of het opgegeven onderwerp uit m.b.v. het boek dat je gelezen hebt.

- Vierde alinea (gevolgd door eventueel extra alinea's) Leg een link tussen je eigen leven (reeks B) of andere boeken / films (reeks C) en de probleemstelling die je uitdiept.

- Slotalinea: Vat je eigen visie op dit probleem samen. Is jouw visie veranderd door dit boek te lezen?

- Bibliografie: Lijst van geraadpleegde bronnen en dat opgeschreven volgens het systeem van de Taalnota. De volgende bronnen moet je gebruiken:

  • informatie over de auteur op te zoeken
  • informatie over het boek te zoeken (een recensie of een samenvatting van het verhaal)
  • informatieve teksten op het net te zoeken met informatie die verband houden met een probleem of een thema in het boek dat je gelezen hebt

Hier is nog wat theorie uit de Taalnota over hoe je bronnen in je tekst kunt citeren:

Als je in je tekst een bron gebruikt, volstaat een korte bronvermelding tussen haakjes met eerst de familienaam van de auteur gevolgd door een komma en het jaar van publicatie. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (Morris, 2005) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud." Hier volgen nog enkele bijzondere gevallen.

4.1.1 Twee auteurs

Zet de familienamen in alfabetische volgorde en gebruik '&' om ze te verbinden. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (Morris & Quincey, 2005) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud."

4.1.2 Meer dan twee auteurs

Bij meer dan twee auteurs is het gebruikelijk de standaardafkorting et al. (afkorting van Latijnse et alii wat "en anderen" betekent) te gebruiken. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (Morris et al., 2005) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud."

4.1.3 Geen auteur

Gebruik N.N. (afkorting van Nomen Nescio wat 'ik weet de naam niet' in het Latijn betekent) in plaats van de afwezige familienaam. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (N.N., 2005) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud."

4.1.4 Geen datum van publicatie

Gebruik s.d. in plaats van het afwezige jaartal. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (Morris, s.d.) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud."

4.1.5 Een bronverwijzing in je bronverwijzing

Probeer ‘secundaire bronnen’ te vermijden door steeds naar de originele bron te verwijzen.
Als je de originele bron niet kan achterhalen, geef dan de secundaire bron. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (Morris, 2005 zoals geciteerd in Quincey, 2006) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud."

4.1.6 Websites

Om te vermijden dat lange webadressen de opmaak van je tekst in de war brengen, volstaat het eerste gedeelte van het webadres en de datum wanneer je de informatie op de site geraadpleegd hebt. Hier volgt een voorbeeld: "Uit onderzoek (http://www.treefrog.org/, 10 september 2007) blijkt dat boomkikkers met uitsterven bedreigd zijn in Amazonewoud."

 

 

Sessie 7: Voorbereiden paper voor huislectuur 3 (18.03.2011)

Stuur een mail naar jezelf en naar mij (koen . vancauwenberge @ hemaco . be) met daarin:

  1. de titel en de auteur van het boek dat je gelezen hebt;
  2. het onderwerp voor je paper dat je gekozen hebt;
  3. een schrijfschema voor de paper die je gaat uitwerken.
  4. een lijst van bronnen die je interessant lijken om je paper te schrijven, want per bron die je in je paper gebruikt, stijgt je mogelijk maximum van de inhoud (je begint op 60% en per bron +10%).

 

Sessie 6: Leesbiografie (17.02.2011)

Voor jullie Leesportfolio hebben jullie nog een leesbiografie nodig. Schrijf een leesbiografie van minstens 1000 woorden. Je schrijft over al de boeken die je ooit al gelezen hebt en die indruk op hebben gemaakt vanaf je geboorte tot en met het vijfde middelbaar! Je mag echt over alle mogelijke soorten boeken schrijven die je bijgebleven zijn: dus niet alleen romans, maar ook kinderboekjes die je ouders nog aan jou voorgelezen hebben. Zelfs over strips die je goed vindt, mag je het hebben en over non-fictieboeken. Zorg ervoor dat je ook schrijft over wat je dit schooljaar allemaal al extra gelezen hebt.

Je tekst moet een inleiding hebben (aankondigen waarover je tekst zal gaan en aankondigen in welke volgorde je wat zult bespreken) en opgedeeld in alinea's zijn. Werk ook met tussentitels. Het gemakkelijkste is dat je chronologisch te werk gaat ofwel per genre. Chronologisch kun je bijvoorbeeld eerst met de boekjes beginnen uit je kleutertijd, dan iets schrijven over wat je allemaal in de lagere school las en ten slotte wat je in het middelbaar las. Of je zou per genre kunnen werken: voorleesboekjes, kinderboeken, jeugdromans, strips, enz. Als conclusie moet je een alinea hebben waarin je beschrijft wat voor jou een goed boek is en waarom.

Voeg zeker illustraties toe. Zorg ervoor dat ze niet te groot zijn (enkel jpgbestand en zeker geen bmp's) en maximum één per pagina.

Wie vorig jaar in het vierde jaar al een leesbiografie schreef, kan de digtitale versie hiervan hieronder downloaden op voorwaarde dat je die ooit naar mij digitaal verstuurd had. Wie zijn of haar tekst daar vindt, moet dit lesuur zijn leesbiografie tot en met het vijfde jaar aanvullen en klaar hebben.

Wie vanaf nul moet beginnen, moet dit lesuur de titels klaar hebben en de eerste 400 woorden. Maak gebruik dan van het volgende bestand om te starten.

Kwinten
Koen
Kathleen
Eleonora
Jonathan
Pieter V
Pieter D
Nick
Elies
Stefaan
Matthias
Kelly
Katrien

 

Sessie 5: Verhandeling (21.01.2011)

OPDRACHT: Gebruik je schrijfschema om je verhandeling te schrijven. Klik hier voor het Word-document dat je moet gebruiken om te beginnen.

DEADLINE: Je krijgt hiervoor twee lesuren in het ict-lokaal.

BRONNEN: Hou er rekening mee dat het gebruik van bronnen het maximum van je punten voor inhoud bepaalt (geen bronnen: mximum 7 of minder / één bron: maximum 8 / meer dan één bron: maximum 9 of meer). Op het einde van je verhandeling vermeld je de titel Bibliografie met daaronder een alfabetische lijst van de bronnen die je gebruikt hebt. Je moet je bronnen beschrijven conform de richtlijnen van de Taalnota. Zie hieronder voor hoe je een internetbron moet beschrijven.

De Taalnota over de beschrijving van internetbronnen:
De bronvermelding van een internetbron ziet er als volgt uit.

  1. Naam van de auteur(s) of de website-eigenaar, indien gekend: volledige familienaam gevolgd door de eerste letter van de voornaam of voornamen;
  2. Indien de naam van de auteur van de site niet bekend is: naam van de organisatie of de instelling die verantwoordelijk voor deze site is;
  3. Indien je zelfs dat niet kunt vinden, dan schrijf je “Sine nomine”.
  4. Jaartal van publicatie (zie last update van de webpagina of schrijf 'n.d.' als je de datum niet kunt vinden ) tussen haakjes;
  5. Titel van het artikel of van de webpagina: cursief en eindigend met een punt;
  6. URL: het volledige webadres en op de volgende regel (een zoekmachine zoals Google kan nooit een bron zijn!);
  7. Datum wanneer je deze internetbron geraadpleegd hebt voorafgegaan door 'Retrieved'.
  8. Let op de leestekens!

Voorbeelden:
De Vriese, S. (2002) Inleiding tot Geonet.
http://www.geoweb.ugent.be/geonet/index.asp. Retrieved 20/02/2006.

Wikipedia (2007) Europese boomkikker.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Boomkikker. Retrieved 10/09/2007.

LENGTE: De lengte van je verhandeling is minimaal 900 woorden en maximaal 1200 woorden.

STRUCTUUR: Klik hieronder om nog eens een voorbeeld van een tekststructuur te zien.

BEWAREN: Iedereen is ZELF verantwoordelijk voor het opslaan en bewaren van zijn tekst. De gemakkelijkste techniek is om je tekst naar jezelf te mailen.

 

Sessie 4: Opdracht moderne poëzie (14.01.2011)

Download hier jullie internettaak over moderne poëzie. Op het einde van de les moeten jullie deze taak doorsturen.

 

Sessie 3: Functionele taalbeschouwing (02.12.2010)

  1. Klik hier voor een eerste oefening op taalfouten uit jullie interviews. Geef voor iedere taalfout in de zin het juiste nummer. In deze oefening komen er enkel fouten voor van 1 tot 10.
  2. Klik hier voor een tweede oefening op taalfouten uit jullie interviews. Geef voor iedere taalfout in de zin het juiste nummer. In deze oefening komen er enkel fouten voor van 11 tot 20.
  3. Klik hier voor een derde oefening op taalfouten uit evaluatieverslagen over De Uitdaging ooit.
  4. Klik hier voor de finale oefening om al je nieuwe kennis te testen.

 

Hier is een aflabetische lijst van de taalfouten die jullie het meeste maken:

1 = De verbuiging van adjectieven:  
Een adjectief krijgt steeds de uitgang -e- als een de-woord of een meervoud volgt zoals in 'de mooie vrouw' / 'mooie vrouwen'. Een adjectief krijgt geen uitgang -e- als een het-woord in het enkelvoud volgt (bv. een groot paard) tenzij als er een bezittelijk voornaamwoord of een genitiefbepaling of het bepalend lidwoord 'het' of een aanwijzend voornaamwoord voorafgaan. Denk bijvoorbeeld aan 'ons / het / dat / Jans mooie huis'.

2 = Betrekkelijke voornaamwoorden
Gebruik het juiste betrekkelijke voornaamwoord. Naar een het-woord als antecedent verwijs je met dat en naar een antecedent in het meervoud verwijs je met die. Bv. Het meisje dat ik gisteren zag, was nieuw op school.

3 = Congruentiefouten:
Het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp moet met dat van het werkwoord overeenkomen. Bv. Softdrugs moet / moeten verboden worden.

4 = Contaminatie is het vermengen van twee woorden of uitdrukkingen. Bv. neuturaliseren is een contaminatie van naturaliseren en neutraliseren.

5 = Gebruik geen dialect.
Dialect is een variant van het Nederlands die streekgebonden is. Voorbeelden van dialect zijn bijvoorbeeld 'op zijn eigen' in plaats van 'op zichzelf'; 'camion' in plaats van 'vrachtwagen', enzovoort.

6 = Elliptische zinnen:
Een zin is elliptisch wanneer die onvolledig is doordat bijvoorbeeld een persoonsvorm of het onderwerp ontbreekt. Bv. Nergens binnenmogen vanwege je huidskleur.

7 = Getallen:
Getallen van één tot en met twaalf schrijf je steeds voluit in een tekst, tenzij in een combinatie met een maateenheid (bv. 60 km, 6u.). Begin zeker nooit een zin met een cijfer dat niet voluit geschreven is.

8 = Storende herhalingen getuigen vaak van taalarmoede. Vermijd herhalingen door verwijswoorden te gebruiken of door synoniemen te gebruiken.

9 = Leestekens:
Tussen de persoonsvormen van de bijzin en de hoofdzin plaats je een komma. Bv. Toen hij thuiskwam, vond hij de brief.

10 = Nevenschikkende voegwoorden:
Voegwoorden zoals en, of(wel), maar, want, enz. maken van twee zinnen één zin. Wie met een voegwoord toch een gewone zin opent, maakt een stilistische fout. Zoiets kan enkel in spreektaal of in literaire teksten en niet in schrijftaal. Bv. Zij blijft thuis want ze is ziek. (Dus niet: Ze blijft thuis. Want ze is ziek.)

11 = Nevenschikking
Verbind twee zinnen nooit enkel met een komma, maar gebruik een nevenschikkend voegwoord zoals maar, en, want, dus, enzovoort.

12 = Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden maken van twee zinnen ook één zin maar de beide zinnen zijn geen evenwaardige partners. Eén zin wordt namelijk zinsdeelstuk van de hoofdzin. Woordgroepen die ingeleid worden door een onderschikkend voegwoord zoals toen, totdat, omdat, opdat, enz. , zijn dus steeds zinsdeel van een hoofdzin. Bv. Zij was thuis toen de moord gepleegd werd. (Dus niet: Zij was thuis. Toen werd de moord gepleegd.)
Voegwoordelijke bijwoorden zoals toch, immers, bovendien, overigens, trouwens, echter, enz. leggen een verband tussen de zin waarin je ze gebruikt en de vorige zin zonder van die twee zinnen één zin te maken. Bv. Zij blijft thuis. Ze is immers ziek. (Dus niet: Zij blijft thuis, ze is immers ziek.)

13 = Onpersoonlijk voornaamwoord:
Vermijd het onpersoonlijke voornaamwoord 'men' en noem de mensen bij hun naam. Bv. Men / De overheid moet harder optreden tegen softdrugs.
14 = Vermijd overbodig passief. Als je het handelend voorwerp (door …) kent of als dat van belang is, dan is het beter om de zin actief te maken.

15 = Smurfentaal
Vermijd nietszeggende woorden zoals "dingen". Benoem alles.

16 = Titels
Een titel schrijf je cursief. Iedere titel begint met een hoofdletter. In het Engels krijgt ieder betekenisvol woord in een titel zelfs een hoofdletter.

17 = Foutieve samentrekkingen:
Een samentrekking komt voor wanneer een woord- of een zinsdeel weggelaten wordt omdat het al in nevengeschikte positie in de zin voorkomt. Om een zinsdeel te kunnen samentrekken bestaan vier voorwaarden:

  1. Beiden hebben dezelfde betekenis. Bv. * Hier zet men koffie en over.
  2. Beiden hebben dezelfde vorm. Bv. *Tien van de vijftien leerlingen gaan met de trein naar school en de rest met de auto.
  3. Beiden hebben dezelfde functie in de zin. Bv. *Hij werd wielrenner en verslagen door Steels.
  4. Beiden hebben dezelfde plaats in de zin. Bv.*Woensdag werd Anderlecht uitgeschakeld en zal dan ook niet in de eerste klasse blijven spelen.

18 = Verwijzende voornaamwoorden:
- Met die / dat verwijs je terug naar iets dat je al gezegd hebt. Bv. Dat heb ik al eerder gezegd.
- Met deze / dit verwijs je vooruit naar iets dat je nog moet zeggen. Bv. Dit zijn de mogelijkheden: verliezen of winnen.

19 = Voornaamwoordelijke bijwoorden trekken een voorzetsel en "iets" samen. Je moet ze steeds aan elkaar schrijven zoals in erin (= in iets), eraan (= aan iets), daarop (= op iets), daarover (= over iets), enzovoort. Met een voornaamwoordelijk bijwoord mag je nooit naar een persoon verwijzen. Dus niet: 'een man waarop je kunt steunen', maar wel 'een man op wie je kunt steunen'.

20 = Foutieve werkwoordsvormen
Dat zijn bijvoorbeeld de beruchte dt-fouten en verkeerde werkwoordsvormen in de verleden tijd.

 

 

Sessie 2: Bronnenonderzoek en groepswerk verhaalanalyse (19.11.2010)

OPDRACHT 1:

Klik hier om de eerste opdracht voor dit lesuur tot een goed einde te brengen. Maak deze opdracht alleen of per twee. Klik hier voor de groepsverdeling bij de kortverhalen.

OPDRACHT 2:

De groepsleider moet een werkverdeling opstellen met wie wat doet tegen wanneer. Hij of zij stuurt dat door met het dit formulier. Begin daarna met te werken aan jullie groepswerk.

 

 

 

Last update 21.10.2014

Copyright 2005 All rights reserved: Project X 2002 Koen Van Cauwenberge